Er was eens een beldel (callgirl) die woonde in een hemelvilla (penthouse) van een luxe hekwerkwijk (gated community). Ze kwam net thuis van een kuierdiner (walking diner) georganiseerd door de locale elitekliek (jetset) en plofte, zoals dat heet, een beetje moe maar voldaan op de bank. De laatste tijd was ze een echt bankbintje (couch potato) aan het worden, dacht ze ongerust terwijl ze het nieuws aanzette.

Veel meer dan werken en huismussen (cocoonen) deed ze niet de laatste tijd. Vroeger, bij haar ouders in de geloofsgordel (bible belt) was alles natuurlijk anders. Maar ja, dat was zo’n gat, iedereen nam de breintrein (braindrain), dat was haar laatste echt goede hersenfonkel (brainwave), weg uit dit gat! Het was alweer een paar jaar geleden dat ze samen met haar zus een valreepboeking        (lastminuteboeking) deed, op weg naar de grote stad. En tjonge, wat een blikopener (eye-opener), dat was nog eens wat anders dan de hele middag spelen met je spelmaatje (gameboy).

En jawel, voordat ze het wist, sloeg ze een heuze olijfprins (latin lover) aan de haak. Minder mooi was dat ze bijna gebeurtneukt (gegangbanged) werd door het lokale kapittel (chapter) van een wereldwijde (global) brommerbende (biker gang) , nadat ze een pretpil (partydrug) in haar ijsthee (ice tea) had gekregen. Maar goed, dat was het verleden. Nu zat ze lekker op de bank en had ineens genoeg van het nieuws en die opgedirkte nieuwspoes (newsbabe). Ze flitste (zapte) naar haar favoriete sleutelgatserie (real-life soap). Net tijdens de allerspannendste kluisterscene (cliffhanger) ooit, ging de telefoon. Het was haar zus met een bietsbelletje (collect call).

“Je raadt het nooit,” gilde ze, “een koppensneller (headhunter) heeft me gekoppensneld, en wel net op tijd voor m’n banendans (job rotation). Ik zat net in het flitskostrestaurant (fast food restaurant) m’n twaalfuurtje (lunch) te nuttigen en toen kwam er zo’n zwierbol (playboy) aan, met zo’n kapsel vol kuifvet (hairgel).”

Ze zuchtte en vertelde verder: “Ik had hem buiten al zien sukkeldraven (joggen), maar nu kwam hij recht op me af en bood me een baan aan als hoezenpoes (covergirl) van een goedbetalend mannenblad. Ik zei natuurlijk dat ik veel ervaring als punaisepoes (pin-up girl) had. Daarna zei hij iets vreselijk onaardigs: Je moet wel eerst even een rimpelstrijk (facelift) ondergaan, dat spreekt voor zich, dat zei hij… Wat een eikel (dickhead). Ik heb hem meteen op z’n bek geslagen. Wat denk die luilebol (blockhead) wel? Mij maakt’ie niet gek, ik ben tenslotte volledig dwaasbestendig (foolproof).”

Natuurlijk, het gebruik van Engelse woorden kan nuttig, handig en zelfs mooi zijn, maar bij een overdaad ontaardt het al snel in aanstel-Amerikaans. Het Nederlands is een bijzonder rijke taal die op z’n sloffen de strijd met het Engels aan kan gaan, maar je hoeft het natuurlijk ook weer niet te overdrijven 😊

Uit: ‘Stijlwijzer schriftelijk rapporteren’ (iets aangepast).

Met dank aan Eric Coolen van het Ampzing-genootschap voor de cartoons grappige pentekeningen.

Jargon – inclusief fuckjargon – is ook een van de negen slappe excuses voor vaagtaal.

Eén reactie op “De beldel in de hemelvilla”

  1. […] Of je nu politicus, arts, slager of prostituee bent, elk beroep heeft zijn eigen taal. Onder vakgenoten is jargon heel nuttig, want met jargon hebben ingewijden aan één woord genoeg. De wielercoach hoeft alleen het woord koffiemolentje te gebruiken en bespaart zichzelf een lang betoog over het belang van een lage versnelling bij bergbeklimmingen. Op dezelfde manier stelt de internist simpelweg een anamnese op, zonder voortdurend te hoeven uitleggen dat dit een beschrijving is van de voorgeschiedenis van de ziekte en de omstandigheden van de patiënt. En zo heeft een hoerenloper geen uitvoerige fysiologische uitleg nodig van ‘op z’n Florentijns’ (zie ook ‘De beldel in de hemelvilla’). […]

    Like

Plaats een reactie

Trending

Maak een website of blog op WordPress.com